Wit-zwartkuif Hollandse Kuifhoenders
Het tweede ras dat in 1900 op de lijst van Nederlandse hoenderrassen werd opgenomen was de Hollandse Witkuif. Opvallend is de beperking in de naamgeving tot dieren met een witte kuif. Dieren met een kuifkleur gelijk aan de lichaamskleur, met uitzondering van de witte witkuiven, en de wit-zwartkuiven kwamen in het verhaal niet voor. Dit ondanks het feit dat deze laatste kleurslag reeds in de middeleeuwen in ons land voorkwam.
De wit-zwartkuiven zijn jarenlang omgeven geweest door een waas van geheimzinnigheid en nog is vermoedelijk lang niet alles helder. In dit verhaal wil ik proberen enig licht te scheppen in de achtergrond en de fok van deze kleurslag.
Zo gauw je met de beschrijving van deze kleurslag begint, heb je de neiging een verhaal uit het begin van de vorige eeuw, dat door Van Gink is overgenomen van Dewald, zie pagina 290, noot 7, van het proefschrift van Bart Momberg “Houden van Kippen”, weer te geven. Het verhaal is heel mooi, maar of het waar is?
“Omstreeks het jaar 1475 woonde er in Kennemerland een kluizenaar Peter Jaspersz geheten, die er een groot aantal witte hoenders op na hield met zwarte kuiven. Deze dieren legden veel grote smakelijke eieren, waren gehard tegen ons klimaat en leverden, wat in die dagen van veel belang was, een smakelijk en mals gebraad. Volgens de verhalen zijn deze dieren door een Spaanse edelman opgekocht en meegenomen naar Spanje. Van daaruit zouden ze onder de naam Sint Jacobshoen weer teruggekeerd zijn naar Nederland. De dieren zouden hierbij als gift aan de Nederlandse adel zijn gegeven.” Heel bijzonder: van kluizenaarskip naar kip van de adel.
Kenmerken van het ras
Het type van het Hollands Kuifhoen is het type dat men aantreft bij een landhoen. Het onderscheid met het landhoen wordt gevormd door de kuif waaraan het ras zijn naam ontleent. Deze kuif is op de kop geplaatst en vindt zijn basis in de knobbel op de kop van het kuifhoen, welke bij de kuikens al duidelijk zichtbaar is. Volgens de voorschriften behoort deze kuif groot en rond te zijn en recht op de kop te zijn geplaatst. Wat de grootte van de kuif betreft: dit kan men wel realiseren bij de witkuiven, bij de wit zwartkuiven valt dit in de categorie vrijwel of volledig onmogelijk. Een grote zwarte kuif kan niet bestaan omdat dit te veel van de pigmentconcentratie aan het eind van het lichaam vraagt. Hierop wil ik verder in dit verhaal nader ingaan.
Geschiedenis van het ras
Juist door de afwijking van de gangbare hoenderrassen vormden deze kuifhoenders iets exclusiefs, dat zo ver ging dat dieren met deze verschijningsvorm door de vorst cadeau gedaan zijn aan belangrijke onderdanen en via deze weg over een groter gebied zijn verspreid.
De wit zwartkuif treft men reeds op zeventiende eeuwse schilderijen van Jan Steen en Albert Cuyp aan. Deze schilders beeldden dieren van deze kleurslag af en dieren waaruit men ze zou kunnen fokken.
In de loop van de tijd zijn de wit zwartkuiven volledig van het toneel verdwenen. Reeds in 1850 blijkt de situatie voor deze kleurslag kritiek. In een boek uit 1856 van W.C.L. Martin, herschreven door mrs. W. Watts, wordt vermeld dat omstreeks 1835 nog enkele dieren van deze kleurslag in Engeland zijn gezien. Verder is in 1843 een hen in Duitsland en in 1845 een hen van deze kleurslag in Frankrijk waargenomen. Een aantal jaren na de verschijning van dit boek meldt Darwin dat de wit-zwartkuif, die hij als ondersoort van de kuifhoenders aanduidde, was uitgestorven. Dit betekende het einde van een kleurslag, die eeuwenlang in Nederland en vermoedelijk geheel West-Europa aanwezig is geweest.
Terugkeer van de wit zwartkuif
Ondanks het uitsterven van de kleurslag in de negentiende eeuw mag men, gezien het aantal jaren dat deze heeft bestaan, aannemen dat het fokken er van mogelijk was. Alleen blijft natuurlijk de vraag welke eisen men toen aan de kleur stelde.
Nederlandse fokkers zien in het verdwijnen van een ras of kleurslag een uitdaging om het weer terug te fokken. In alfabetische volgorde hebben de volgende fokkers zich met het terugfokken beziggehouden: A. Hogendijk, R. Houwink, Jac. van Omme en dr. I. Vriesendorp. Van dit viertal slaagden slechts twee fokkers in hun poging namelijk Van Omme en Vriesendorp.
De pogingen van Jac. van Omme zijn beschreven in een artikel in Avicultura van 1943. Evenals bij degenen die geen succes hadden startte hij rond 1910 met zwarte witkuiven met veel zwart in de kuif, witte witkuiven en Houdans. Dit leidde echter niet tot het gewenste resultaat. Eerst de inzet van Lakenvelders en een zilverzwartgeloverde Nederlandse Uilebaard met heel weinig tekening en een zwarte baard leverde begin veertiger jaren het gewenste resultaat. Helaas is deze lijn na het overlijden van de fokker verdwenen.
Tot slot de benadering van dr. I. Vriesendorp.
Zijn aanpak is weergegeven in het door hem geschreven boek "Erfelijkheid en Geneeskunde". Ook hij startte rond 1910. Waar anderen jaren nodig hadden slaagde hij in enkele jaren. Hij koos voor twee invalshoeken. de ene bestond uit Nederlandse Baardkuifhoenders met veel zwarte kleurstof. Door gericht te fokken werd er naar gestreefd het zwart in de kuiven te vermeerderen en vast te houden. Voor de ontkleuring van het lichaam werd gebruik gemaakt van een combinatie Lakenvelders en zwarthalzige Andalusiërs. Deze rassen werden onderling gekruist Hieruit ontstond een mengeling aan kleuren waaronder zwarthalzige met lichtgekleurde en zelfs ontkleurde lichamen. Deze dieren werden weer gepaard aan de op kuifkleur geselecteerde Nederlandse Baardkuifhoenders. Blijft natuurlijk de vraag waar deze zwarthalzige Andalusiërs vandaan kwamen of waren dit in de hals zeer zwaar gezoomde blauwe Andalusiërs, die hierdoor een vrijwel zwarte hals hadden.
Uit deze combinatie is het dr. Vriesendorp gelukt, door het fokken op ontkleuring van het lichaam en pigmentvermeerdering in de kuif, na enkele generaties wit zwartkuiven te fokken.
Door enerzijds een controverse tussen dr. Vriesendorp en een aantal bekende fokkers uit die tijd maar vooral tijdgebrek van deze fokker kreeg deze eerste succesvolle poging van hem weinig aandacht. Na de Tweede Wereldoorlog is hij opnieuw gestart en de thans nog aanwezige dieren hebben hun basis in de toen gefokte dieren. Een uitgebreide collectie dieren was door dr. Vriesendorp als demonstratiemateriaal ingezonden tijdens de clubshow van de NHC te Utrecht ter gelegenheid van het zestigjarige bestaan van de club. Het waren wit- en goud-zwartkuiven met een goede kuifkleur en behoorlijke kuifvorm.
Het standaardideaal en voorkomende fokproblemen.
Alhoewel de Nederlandse pluimveestandaard niet meer de strenge eisen hanteert ten aanzien van de scheiding wit zwart en enig zwart in bovenhals is toegestaan blijft het voor de fokkers moeilijk het zwart en wit op de juist plaats te houden. Voor je het weet zit er wit in de kuif of zwart op het lichaam.
Gelukkig is ondertussen ook de donskleur aangepast. Werd deze in het verleden wit gewenst, thans is deze in onze standaard licht blauwgrijze donskleur, evenals bij de Lakenvelder, voorgeschreven.
Bij de beoordeling van een vertegenwoordiger van deze kleurslag zal steeds de afweging moeten worden gemaakt: Wat is erger enige zwarte kleurspatten op het lichaam of wit in de kuif. Vanuit foktechnisch oogpunt verdient de eerste afwijking van de standaard de voorkeur aangezien dit wijst op voldoende zwart pigment, dat nodig is voor de goede kuifkleur. Wit in de kuif wijst op het einde van het verhaal.
Opvallend is dat in onze standaardbeschrijving maar ook op de afbeeldingen geen onderscheid wordt gemaakt in kuifgrootte bij de witkuiven en de wit zwartkuiven. Dit is echter een eis waaraan tot op heden niet en vermoedelijk nooit kan worden voldaan. Wat is er namelijk aan de hand. Bij de wit zwartkuif wordt een concentratie van zwart pigment gevraagd in de kuif, met andere woorden aan het uiteinde van het lichaam en dan ook nog geconcentreerd op een kuifknobbel. Hoe groter de kuifknobbel, hoe meer pigment moet worden aangevoerd. Deze aanvoermogelijkheid bepaalt de omvang van de kuif, die we intensief zwart van kleur wensen. Om deze reden mag men bij de wit zwartkuif nimmer een kuif verwachten van de omvang, zoals men die kan aantreffen bij de zwart witkuif. Bij deze kleurslag behoeft immers geen pigment te worden aangevoerd. Een goed gevormde zwarte kuif van niet te grote omvang zal bij de wit zwartkuif het ideaalbeeld blijven bepalen.
Het geheel overziende kan men stellen, dat de wit zwartkuif foktechnisch een donker dier is. Het beste wat men kan bereiken is een dier, dat zich als wit presenteert, maar de aanwezigheid van zwart pigment laat zien in dons en kuif. Bij oude dieren maar ook bij jonge dieren met een gitzwarte kuif treft men vaak zwarte tekening in de witte velden, met name op de rug, aan, dat wil zeggen doorslaan van de donskleur. Een dier met de gewenste raskenmerken bereikt op de tentoonstelling echter niet de top door het te exposeren, maar met name door vakkundig conditioneren. Hoe zien de meeste top Lakenvelders er voor de show in het hok uit??
Ten aanzien van de fok van deze kleurslag wil ik nog een paar opmerkingen maken. Gebruik geen dieren met een blauwe kuif. Fokken met dergelijke dieren levert alleen maar teleurstellingen op. Het pigmentverlies bij dergelijke dieren is te groot. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor wit witkuiven die uit de wit zwartkuiven vallen. Opvallend is echter dat fokkers van witte Uilebaarden, die werken met afstammelingen van moorkop Uilebaarden, soms toch weer moorkoppen te voorschijn zien komen. Het is echter niet uitgesloten dat onder de oorspronkelijk witte Nederlandse Uilebaarden fokonzuivere witte dieren aanwezig zijn, waarbij een zilver- of zwartfactor verstopt zit.
Wit zwartkuif Hollandse kuifhoen krielen
Sinds 2003 zijn ook de wit zwartkuif krielen erkend. Deze zijn gefokt door de secretaris van de Nederlandse Kuif- en Baardkuifhoender Club, Luuk Hans. Hij is begonnen met een klein gebleven grote wit zwartkuif, welke hij heeft gekruist met zwarte en blauwe Nederlandse Baardkuifhoen krielen. Door selectie is hij na een aantal jaren er in geslaagd krielen in deze kleurslag in de kooi te brengen, die de toets der kritiek konden doorstaan. Bij deze krielen loopt men bij de fok tegen dezelfde problemen aan als bij de grote wit zwartkuiven. Alleen vragen ze minder plaatsruimte.
Nabeschouwing
Momenteel zijn zowel grote als dwerg wit zwartkuiven in ons land en ook in Duitsland aanwezig. Voor degenen die met dit ras willen starten is er vermoedelijk wel aan fokmateriaal te komen. Alleen moet men zich realiseren dat het geen eenvoudige kleurslag is. Dit houdt in dat u jaarlijks veel jonge dieren moet fokken om voor de show geschikte dieren te kunnen presenteren. Dit is vermoedelijk ook de reden geweest dat veel fokkers van deze kleurslag zijn afgehaakt. De vraag is nu: Wie durft de uitdaging aan en wil met de wit zwartkuiven beginnen? Gezien de historie en het kleurpatroon is het ras de uitdaging waard. Wie er mee begint en succes boekt heeft een unieke kip in het hok.
Ad Boks, 23 juli 2003